De voorbije week bevond ik me een paar keer in Brazilië. Het noorden van Brazilië, pal op de evenaar. Het is precies elf jaar geleden dat ik er landde, maar deze week was het gisteren. Ik was in Brazilië terwijl ik in België onder de douche stond, in mijn duim sneed, de telefoon opnam en in mijn bed wegzonk.
Hoewel ik niet bepaald uit een nest van globetrotters kom,
wil ik de wereld zien. Mijn rost in de branding zegt dat je de wereld ook kunt zien op National Geographic. Maar volgens mij kan je op National Geographic het kleine geluk niet vinden.
Daar was het deze week: het kleine geluk. Ik sta onder een zalig warme douche en plots ruik ik weer de Atlantische Oceaan. Ik zie me door het zand en langs de afgehakte vissenkoppen naar de zee slenteren met mijn Ecover douchegel, omdat we na een dag werken weer geen stromend water hebben in ons huisje. Hoewel we doodop zijn en vol verfresten hangen, klagen we niet. Wat valt er ook te klagen, als je je kan wassen in de Atlantische Oceaan?
Terug in 2021 ben ik verrast door de heftigheid van de herinnering en naast de immense dankbaarheid omdat ik iedere ochtend wel warm stromend water heb, voel ik mij ook een tikkeltje schuldig. Gewoon, om waar ik geboren ben. Het besef dat ik een ontzettend rijk mens ben, overspoelt me.
Soms maakt dat kleine geluk me ook een beetje gek. Ik snijd behoorlijk diep in mijn duim tijdens het schillen van de aardappelen en ik schiet in de lach. De dochter snapt er niets van. Ik zeg: “Mama is zo blij dat ze patatjes kan snijden”. Zij draait met haar ogen en danst een beetje verder. Als je vier maanden rijst met groenten eet, dan weet je elf jaar later nog steeds hoe gelukkig je je mag prijzen met aardappelen. Als je die eigenhandig gevangen piranha integraal op je bord gepresenteerd krijgt en je met vals enthousiasme zelfs de kop naar binnen moet zien te werken, dan zijn spruitjes de hemel op aarde. Zeker als je er zomaar allerlei andere heerlijkheden onder kan mengen, zoals rozijnen en dadels. Ik koester de snee in mijn duim. Ik kan zoma
ar iedere dag eten wat ik wil.
Ook was er in Joanes maar één plek in het dorp waar we ontvangst hadden met onze gsm. Eén keer per week stond ik op het afgesproken tijdstip in het midden van de hoofdweg met mijn arm in de lucht te zoeken naar ontvangst. In Joanes zijn er ook mannen met een drankprobleem. Die heb je overal. Als de dronken man een blanke vrouw ziet telefoneren in het midden van de hoofdweg, dan rukt hij gewoon die telefoon uit haar handen en zet hij het op een lopen. Gelukkig was de man zo straalbezopen dat hij even later over zijn eigen voeten struikelde. Ik nam mijn telefoon terug en liep weg, terwijl hij besloot zijn roes uit te slapen waar hij was neergevallen. Dus dan neem ik hier in België mijn telefoon op – om het even waar, om het even wanneer en volkomen veilig – en dan voel ik het weer: het kleine geluk.
Maar wie kent dat nog, dat kleine geluk? We hebben overal en altijd ontvangst, we kunnen iedere dag kiezen wat we eten, er loopt stromend water uit onze kraan en we hoeven niet in hangmatten te slapen, want wij kunnen een matras betalen. Mijn kinderen mogen zeker naar National Geographic kijken, maar ik zal proberen ze de wijde wereld in te sturen. Want dat kleine geluk dat na elf jaar nog hevig gloeit, dan kan geen enkele documentaire evenaren.
Commenti