De dinsdagmorgen begint zoals elke andere dag de voorbije vijf jaar: de jongste wakker en wild om 6.30 uur, de oudste slechtgezind omdat haar broer even stil naar toilet gaat als een olifant op een houten trap. Gelukkig zorgt de vaste routine voor rust en begint het gezaag pas opnieuw als we ons klaarmaken om naar de tweede skiles te gaan.
De skibotten spannen te veel en het thermisch ondergoed prikt te erg. De ene heeft nekpijn van een val de vorige dag en de ander is erin geslaagd om verbrand te zijn onder zijn ogen. Ik probeer de boel luchtig te houden door mijn donkere wallen te vergelijken met zijn rode, maar het levert mij enkel een dodelijke blik op. Voor het praktische gemak moet je het alleszins niet doen, zo’n skivakantie, want eens je de voordeur achter je dicht hebt getrokken, is er altijd wel iemand die zijn skistokken, zonnecrème, lippenbalsem of handschoenen is vergeten.
Gelukkig schijnt de zon en is de stoeltjeslift niet langer een potentieel moordwapen. Ik drop de dochter probleemloos bij haar juf en negeer het gesmeek van mijn zoon om met mij mee te mogen. Ik zie hem liever niet zijn nek breken op een rode piste. Als ik hem ‘s middags ophaal, blijkt hij dan maar kamikaze te hebben gespeeld op de groene piste. Zijn juf klaagt dat hij geen bochtjes wil maken. Mijn zoon begrijpt niet waarom dat moet als hij ook gewoon recht naar beneden kan. Hij weet toch hoe hij moet stoppen? Tegen zoveel kinderlogica kan ik weinig inbrengen.
Het probleem is dat hij geen niveau hoger mag als hij geen bochtjes maakt, waardoor hij als zevenjarige gewoon rechtdoor blijft zoeven tussen de drie- en vierjarigen die wél slalommen achter de juf. Hij vindt het ‘saai’ (terecht), maar vindt de bochtjes ‘stom’ en wil gewoon snel beneden zijn. In de namiddagen blijft hij nochtans mooi in mijn spoor en maakt hij zijn bochtjes zoals het hoort. Alleen wil hij dat bij de juf niet doen.
De rest van de week verloopt volgens hetzelfde stramien: de dochter doet wat haar gevraagd wordt en gaat zienderogen vooruit, de zoon doet zijn eigen zin en blijft vastberaden ter plaatse trappelen. De moeder heeft aan de voormiddagen genoeg om al haar verwachtingen in te lossen en voor de vader bleken de skilatten niet te kunnen tippen aan de klikpedalen. L’ultimo reality check: met z’n vieren samen zullen we nooit de berg afglijden.
Maar dat is oké, want de realiteit is ook dat we onze kinderen - ondanks alles - toch een pracht van een week bezorgden. Ook zij zagen de schoonheid van de natuur. Ze probeerden sneeuwengelen te maken in de drie centimeter sneeuw. Ze vielen extatisch aan op de dagelijkse aperitief (lees: de chips). Ze waren apetrots op hun kleine overwinningen. En het feit dat dit onze enige familieskireis ooit was, maakt het hele avontuur misschien nóg waardevoller.
En als dat allemaal niet voldoende is, dan zijn we alleszins een onbetwistbare tegeltjeswijsheid rijker:
Liever twee gelukkige mannen in het dal, dan op de berg een triest viertal.
コメント